Laurens van der Zee
Laat ons alleen
Als we gaan, gaan we samen.
Wij gaan samen, of niet.
We spreken af, we dragen iets bij ons
voor als er wat gebeurt.
En als er dan wat gebeurd is zeg ik
laat ons alleen.
Dicht tegen je aan
je lieve handen streel ik
je lieve naam zeg ik je lieve naam
zolang ik kan.
En dan,
je bent nog warm
en ik ga met je mee
Het IJ.G. Hoofdpark
Het IJ.G. Hoofdpark is zo klein
dat niemand het kan vinden
behalve de eigenaar.
Die loopt er elke dag te dwalen
en te mijmeren over de vergankelijkheid
of over de onvergankelijkheid
net hoe z’n pet staat.
Hij is vrij hij kan straffeloos de beest uithangen,
geen jager kan hem raken.
Met bezoekers probeert hij wel te praten
maar ze luisteren niet echt.
Ze zitten hem soms in z’n eigen park achterna
maar dat hoeft niemand te weten,
vaak kennen naasten elkaars parken niet.
Het ergste is als je steeds weer tussen de bomen
hem of haar ziet staan die allang weg is
en van wie je zo verschrikkelijk hebt gehouden.
Dan wil je er uit maar
alleen over je lijk kan je er uit.
Al lig je op je knietjes te janken voor de poort,
van je IJ.G. Hoofdpark kom je nooit meer af.
Huishoudbriefje
“Eindelijk rust” wil ik schrijven, lief -
het klinkt zo ripperig dat mijn pen stokt,
ik wil alleen maar zeggen dat ik van je hou
en dat je moe bent en dat ik dat weet
en dat je op weg naar huis bent en ik even weg.
We spreken af, we komen niet
op het laatste moment onder een boom.
Juni vijfenzeventig
Juni vijfenzeventig stierf mijn vader
ik was er niet bij.
Ik lag te slapen in de kazerne
ik was in dienst sinds mei.
’s Ochtends vroeg kwam een sergeant me halen
‘k moest mee naar kantoor.
Alle sergeants trokken zich terug in een hoek
heel alleen stond daar de majoor.
Hij trok aan zijn sigaret en zei
van der Zee
joh ik moet je wat vertellen
maar ik zit er mee.
Zeg het dan zei ik ik had geen idee
en ik keek hem aan.
Hij trok aan z’n sigaret en hij schraapte z’n keel
alle sergeants keken uit het raam.
Is er soms bij jullie veel ziekte in de familie
ik zeg nee hoezo
denk eens goed na zegt ie, je vader?
o ja die hartpatiënt. Oh...
is er iets gebeurd is ie overleden
ja zegt de majoor vannacht
je moeder heeft gebeld ga maar gauw naar huis
je wordt verwacht.
Ik komplimenteerde ‘m voor de wijze
waarop ie me dat nieuws had verteld
Ja zegt ie pak nou maar je spullen
je treinkaartje is al besteld.
Heb je een douw gehad vroegen mijn vrienden
veertien vrolijke kerels
‘k ga naar huis mijn vader is dood prompt werd het stil
en ik was alleen op de wereld.
Ik heb geen traan gelaten
tot op de dag van vandaag
Al mijn verdriet werd warmte
en een verre pijn, heel vaag.
Ken je je vader
is ie iets
Heeft ie een hart en een gezicht voor je
of is ie niets.
‘k Zeg niet dat alle vaders deugen
maar de mijne was goed
hij leeft in me verder
hij zit in mijn bloed.
Ik weet nog goed zijn warme handen
ik was nog klein hij kamde mijn haar
ik droomde weg het was zo veilig
het was altijd veel te snel klaar.
Ik heb hem later vaak ontlopen
hij zag me fout op fout begaan
misschien dacht ie ik kan alleen nog maar hopen
wat ik doen kon heb ik gedaan.
Het leek of ie nog iets wilde zeggen
en toen bedacht ach laat ook maar
Ik ging weg hij gaf me een hand ik voel hem nog
en we zwaaiden naar elkaar.
Ken je je vader
is ie iets
is ie een mens met een gezicht voor je
of is ie niets.
(Alle gedichten op deze pagina zijn geschreven door Laurens van der Zee, en voorgelezen tijdens 'Poëzie van leven en dood', december 2012)